Actueel Reglement Modules
Ervaring Afwerking Reservatie

Flits


Recht tot antwoord - 27/08/2011

De wet van 23 juni 1961 op het recht tot antwoord

Het recht tot antwoord, dat geregeld wordt door een wet van 23 juni 1961, vormt zowat de juridische tegenhanger van de journalistiek-deontologische plicht van hoor en wederhoor.
De wet heeft twee aparte regimes vastgelegd - een voor de geschreven pers en een voor de audiovisuele media - zij het dat meerdere bepalingen gelijk lopen. Op 18 juli 2003 heeft het Vlaams Parlement bovendien een decreet aangenomen dat bepaalde modaliteiten van het recht tot antwoord voor de Vlaamse audiovisuele media wijzigt.

Dit zijn de grote lijnen van de reglementering.

Een fysieke persoon of rechtspersoon kan een recht van antwoord eisen in een periodieke publicatie (dagblad, tijdschrift) zodra hij of zij daarin expliciet of zelfs maar impliciet genoemd is. Hij moet daarbij niet noodzakelijk het voorwerp uitmaken van krititek of van een aanval. Het antwoord moet wel worden aangeboden binnen drie maanden na verschijning van het artikel, dit met een aangetekende brief. Het mag twee maal zoveel lettertekens tellen als het gelaakte artikel, of maximum duizend tekens als het een erg kort artikel was. Het moet worden afgedrukt op dezelfde plaats en in hetzelfde lettertype als het oorspronkelijke artikel.

Voor een recht van antwoord bij de audiovisuele media gelden enkele bijkomende voorwaarden. Daar volstaat het niet dat men met naam genoemd of impliciet aangewezen is in een uitzending of een periodiek audiovisueel programma, bovendien moet men kunnen aantonen dat de gelaakte uitzending onwaarheden bevatte of een krenkend karakter had. Steeds moet de klager een persoonlijk belang kunnen aantonen. Zoals in de geschreven pers, kan het recht tot antwoord worden uitgeoefend door een fysieke persoon of rechtspersoon. Maar in tegenstelling tot de geschreven pers kan het ook worden uitgeoefend door een feitelijke vereniging zonder rechtspersoonlijkheid. Het recht tot antwoord vervalt wanneer de producent spontaan tot een bevredigende rechtzetting overgaat. Het antwoord moet gevorderd worden binnen dertig dagen na de uitzending. De tekst van het antwoord mag 4.500 typografische tekens tellen of overeenkomen met drie minuten leestijd.

Het Vlaams decreet van 18 juli 2003 voorziet nog in een extra middel voor wie door een (Vlaams) audiovisueel medium in een rechtszaak geciteerd of aangeduid werd als verdachte, beklaagde of beschuldigde. Hij kan bij het betrokken medium een 'recht van mededeling' laten gelden als er nadien een seponering, buitenvervolgingstelling of vrijspraak volgt. Voor de uitoefening van het ‘recht van mededeling’ hoeft er dus geen leugenachtige informatie verspreid te zijn geweest.
Het antwoord moet, zowel in de geschreven als de audiovisuele pers, steeds in direct verband staan met de gelaakte tekst of uitzending. Het mag bovendien niet beledigend zijn, nodeloos derden in de zaak betrekken of tegen de wet of de goede zeden indruisen.

Een periodieke publicatie moet het antwoord afdrukken in het eerste nummer dat verschijnt na minstens twee werkdagen na de ontvangst ervan. De redactie kan een repliek toevoegen, maar hierop kan weer een recht van antwoord worden ingediend.
De audiovisuele media moeten het antwoord vrijgeven in de eerstvolgende uitzending van hetzelfde type. Sinds de goedkeuring van het nieuwe decreet in juli 2003 kunnen de Vlaamse omroepen desgewenst een repliek of commentaar toevoegen; in de Franse Gemeenschap is dit verboden.
Indien een persorgaan een antwoord dat conform de wettelijke voorwaarden werd ingediend niet publiceert, kan de klager naast een burgerrechtelijke procedure een proces inleiden voor de correctionele rechtbank. Het niet publiceren van het antwoord wordt immers beschouwd als een strafbaar feit. Als de krant of het magazine veroordeeld wordt en op die datum is het antwoord nog niet verschenen, dan beveelt de rechtbank de opname binnen een bepaalde termijn.
Als een omroep weigert het antwoord uit te zenden, kan de klager de zaak aanhangig maken bij de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg. Hij spreekt zich volgens de modaliteiten van het kort geding ten gronde en meteen in laatste aanleg uit over de zaak. De voorzitter kan daarbij de uitzending van het antwoord bevelen. Niet-naleving hiervan kan strafrechtelijk (meer bepaald correctioneel) beteugeld worden. In de Vlaamse Gemeenschap is de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg bevoegd gemaakt voor alle geschillen die betrekking hebben op het audiovisuele recht tot antwoord.

De rechtbanken en hoven behandelen de verzoeken in het kader van deze wet 'met voorrang boven alle andere zaken'.

Archief

2024 (0)
2023 (0)
2022 (0)
2021 (0)
2020 (0)
2019 (2)
2018 (1)
2017 (0)
2016 (0)
2015 (2)
2014 (7)
2013 (7)
2012 (13)
2011 (34)
2010 (51)


Aanmelden | Registreren - Copyright © 2024 Guy Roelandt - GSM: 0473 78 82 06 - E-mail: info@guyroelandt.be - Connect op  Facebook | Twitter - Webdevelopment door FW4